1 De stadskist en het raadhuis
2 Kisten, kasten, dozen en zakken
3 Administratie en inventarisatie
4 Gebruik van het archief
5 De Sitter en Driessen
6 Van Provinciaal Archief naar Rijksarchief
7 Rijks- en gemeentearchief
8 De laatste bewerking
9 De inhoud van T2100
1 De stadskist en het raadhuis
In 2012 is, na 35 jaar, de inventarisatie van het oude stadsarchief van Groningen klaar. Daarmee is het oude archief klaar voor gebruik. De inventaris is als toegang 2100 opgenomen in het toegangenapparaat van de Groninger Archieven.
De eerste vermelding van de Stadskist dateert van 1416. Daarin werden de belangrijkste documenten opgeborgen. Zo deelt de kroniekschrijver Sicke Benninge mee dat daarin ook de ‘Groninger Vrede’ van 1422 is opgeborgen. Een van de oudste stukken in de kist was het privilege dat de Engelse koning Hendrik III in 1258 aan de Groninger schippers verleende.
2 Kisten, kasten, dozen en zakken
Alleen de belangrijkste stukken kwamen in de stadskist. De gewone papieren werden per onderwerp bij elkaar gehouden en hingen in juten zakken aan de zoldering van de schrijfkamer. Daarnaast waren en kasten en dozen waarin documenten werden bewaard.
Er is veel meer archief geweest dan bewaard is gebleven. Elke kluft (stadswijk) moet zijn eigen administratie hebben gehad, zowel voor de inning van belastingen (voor- en naschot) als voor de vervulling van burgerplichten. Er moeten massa’s aan briefjes en registers hebben bestaan.
3 Administratie en inventarisatie
De oudste inventaris van de stadskist dateert van omstreeks 1641. Deze moet teruggaan op een oudere voorganger, mogelijk van 1551, het jaar waarin Egbert Alting als stadssecretaris aantrad. De rubrieken van de stadskist laten de beleidsterreinen zien waarmee het stadsbestuur zich bezig hield. In de 17e en 18e eeuw is het stadsarchief meerdere malen opnieuw geïnventariseerd. De inventarisatoren hebben allerlei sporen op de stukken nagelaten. De codes waarmee de stukken werden aangeduid vinden we terug in het historisch overzicht van de Stad en Lande dat A.J. de Sitter in 1793 onder de titel ‘Tegenwoordige Staat van Stad en Lande’ publiceerde.
In de Franse tijd werden de rechterlijke protocollen uit het stadsarchief gehaald en overgedragen aan de griffier van de nieuwe rechtbank van eerste aanleg. Daardoor zijn de oudste delen, ofschoon hun inhoud ook bestuurlijke zaken betreft, onderdeel geworden van de rechterlijke archieven.
4 Gebruik van het archief
Het spreekt voor zich dat de administratie zelf gebruik maakte van het archief. Grootgebruikers waren ook de syndici (stadsadvocaten), zoals Hessel Aysma, George van Westendorp en Wilhelmus Hammonius. De stukken werden in juridische processen vaak benut voor een ander doel dan waarvoor ze oorspronkelijk waren opgemaakt. Een eenvoudige akte uit de 15e eeuw, waarin het om een kleine zaak ging die van geen betekenis meer was, kon tientallen jaren en zelfs eeuwen later nog dienen om er rol en de zeggenschap van het stadsbestuur mee aan te tonen.
Maar ook kroniekschrijvers en historici hebben al vroeg gebruik gemaakt van het stadsarchief. Sicke Benninge heeft in zijn kroniek de teksten opgenomen van akten die in de stadskist berustten, en aan het einde van de zestiende eeuw maakte Ubbo Emmius onbeperkt gebruik van het Groninger archief dat hij met een geleerd woord chartofylacium noemde.
5 De Sitter en Driessen
A.J. de Sitter, auteur van de Tegenwoordige Staat van Stad en Lande, was een groot verzamelaar van historische documenten en de samensteller van een Voorloopig Register van charters, privilegien, placaaten, ordonnantien enz. Stad en Lande betreffende (1789). Na hem publiceerde R.K. Driessen, voormalig secretaris van de Ommelanden en kenner van de gewestelijke geschiedenis, vier deeltjes waarin hij oude teksten opnam uitgebreid van commentaar voorzag.
6 Van Provinciaal Archief naar Rijksarchief
Toen besloten was het oude raadhuis af te breken, verhuisde het stadsarchief naar een tijdelijk onderkomen. In het nieuwe stadhuis werd op de bovenverdieping ruimte gevonden voor de stedelijke en provinciale archieven. Driessen werd de eerste ‘archivarius der provincie Groningen’.
Hij werd opgevolgd door de jurist H.O. Feith I, die het liefst alle stukken chronologisch wilde ordenen, maar ook verzamelingen aanlegde van stukken waarvan hij vond dat ze bij elkaar hoorden. Zijn zoon H.O. Feith II publiceerde het Register van het Archief van Groningen, beter bekend als het ‘Register Feith’, dat uiteindelijk uit 9 gedrukte delen bestond.
In 1882 ontfermde het Rijk zich over de Groninger archieven die het jaar daarop verhuisden naar een nieuw archiefgebouw aan de Grote Snor. Ten tijde van de derde Feith, J.A. Feith, veranderden de inzichten over de manier van inventariseren.
7 Rijks- en gemeentearchief
Ingevolge de Archiefwet 1918 moest de gemeente Groningen voor haar eigen archief zorgen. De tot dusver als één collectie beheerde massa documenten moest worden gesplitst. De gemeenteraad stelde H.P. Coster aan tot gemeentearchivaris, en toen in de Sint Jansstraat een nieuw rijksarchiefgebouw werd neergezet, kreeg de gemeente voor haar archief de beschikking over een gedeelte daarvan (1921-1922).
Coster werd opgevolgd door A.T. Schuitema Meijer, die zich op het standpunt stelde dat inventarisatie van het stadsarchief zinloos was zolang er nog stadsdocumenten in de rijksdepots lagen.
8 De laatste bewerking
In 1977 is een begin gemaakt met de herinventarisatie van het oude stadsarchief. Bedoeling was een moderne toegang te maken waarin de structuur van het archief herkenbaar is, maar waarin tegelijkertijd ook de toegankelijkheid van de afzonderlijke stukken – waaraan de gebruikers van het Register Feith gewend waren – er niet op achteruit zou gaan. Het uiteindelijke resultaat is een mengvorm: de structuur die archivaris Coster in het archief aanbracht is aangehouden, en door het opnemen van analytische beschrijvingen is ook de vindbaarheid van losse stukken zoveel mogelijk gewaarborgd.
9 De inhoud van T2100
Overzicht van de rubrieken van het oude stadsarchief.
Omvang van het PDF-bestand: 11 MB