Een eeuw geleden, in 1918, voorzag dokter S.P. Rietema al dat het agrarisch bedrijf een bedreiging zou gaan worden voor het Groninger landschap. ‘In de eerstvolgende 50 jaren’, zo schreef hij, ‘zal er veel waardevols verdwijnen.’
‘De landbouw wordt intensief gedreven in deze streken en nivelleert alles zooveel mogelijk. Daarbij verdwijnen kolken, kleine heuvels, slooten en met die slooten oude “hainings”, die juist voor ons onderzoek van belang zijn.’
Uit: S.P. Rietema, ‘De voormalige Fivelboezem en de geschiedenis zijner bedijking’, in: Bijdragen tot de kennis van de provincie Groningen en omgelegen streken, 2 (Groningen 1918), 129-151.
Het baarde Rietema vooral zorg dat aanwijzingen verloren zouden gaan die van belang waren voor de bestudering van de ontstaansgeschiedenis van het Groninger cultuurlandschap.
Achteraf gezien kunnen we vaststellen dat het een beetje anders is gegaan dan Rietema voorzag.
In zijn tijd stond de mechanisatie van de landbouw nog in de kinderschoenen. Pas na de Tweede Wereldoorlog heeft deze een hoge vlucht genomen. Ook het proces van slopen, dempen, egaliseren en rechttrekken is pas in de tweede helft van de vorige eeuw goed losgegaan.
We zijn nu een eeuw verder. We maken ons nu niet zozeer zorgen over de landschapselementen die ons kunnen helpen bij het reconstrueren van de wordingsgeschiedenis van het Groninger platteland, maar meer over het verdwijnen van wat voor dit gebied karakteristiek is: datgene wat het Groningerland tot Groningerland maakt.
Wanneer de koers niet radicaal wordt gewijzigd, zullen over 50 jaar niet alleen de nog resterende aanwijzingen voor het onderzoek verdwenen zijn, maar zal het Groninger platteland in zijn geheel verworden zijn tot een industriegebied zonder karakter, voor de ene helft bestemd voor de agrarische productie en voor de andere helft voor de opwekking van energie, met hier en daar een reservaatje waarin onnutte levensvormen mogen blijven leven, al dan niet onder de hoede van de Stichting het Groninger Landschap.
Proudly powered by Weebly